Banda Aceh, Sabang en Oleelehue - Reisverslag uit Takengon, Indonesië van herman en johan - WaarBenJij.nu Banda Aceh, Sabang en Oleelehue - Reisverslag uit Takengon, Indonesië van herman en johan - WaarBenJij.nu

Banda Aceh, Sabang en Oleelehue

Door: Herman

Blijf op de hoogte en volg herman en johan

11 Februari 2013 | Indonesië, Takengon

Banda Aceh, Sabang, Oleelehue (28 januari - 3 februari)

Wie denkt dat het een goed idee is om ruim 300 kilometer over een hobbelige weg achter in een jeep te reizen, moet ik teleurstellen. Als we even na middernacht in Banda Atjeh aankomen, zijn mijn nieren en lever van plaats verwisseld, zit het hart in mijn keel en van mijn hersenen heb ik al een tijd niets vernomen.Tien uur eerder zijn we uit Takengon vertrokken. De kapitein en luitenant zijn die ochtend op patrouille. We waren graag nog een keer meegegaan, maar als echte vliegende Hollanders vinden we nooit rust. Verder moeten we, altijd maar verder. We laten berichten achter voor onze kaartvrienden, nemen afscheid van Lukman en melden ons bij Usman voor de rit naar Banda Atjeh. We vertrekken om 2 uur 's middags, pikken in Bireuen nog een collega van Usman op en rijden vervolgens over een extreem slechte weg naar Banda Atjeh.

De auto staat blauw van de rook. Usman en zijn collega zijn als de meeste Indonesiërs enthousiaste kettingrokers. Ik blaas mijn partijtje dapper mee. We roken kretek van het merk Gudung Garam, sigaretten met kruidnagel. Het geeft een zoete, kruidige geur. Uitgezakt hang ik tegen het raam en kijk naar buiten; het wordt snel donker. Dan zie ik duizenden kleine pulserende groengele lichtjes boven de sawa's, niet groter dan een paar millimeter. Ze bewegen langzaam in een simpele choreografie. Werkt kretek hallucinerend? Johan helpt me uit de droom. Vuurvliegjes. Meteen schieten de verhalen van mijn vader te binnen, over hoe hij voor het eerst van zijn leven vuurvliegjes zag in Soerabaja. Ik kan me nu goed voorstellen dat je zoiets nooit meer vergeet.

Banda Atjeh is stiller dan Medan, maar een stuk levendiger dan Takengon. Het valt ons op dat we weinig gesluierde vrouwen zien, terwijl Atjeh er toch om bekend staat dat de moslims hier fanatieker zijn dan in Saoedi-Arabië. Alleen schoolmeisjes in hun witte uniform dragen iets dat op een sluier lijkt. Wel hebben de meeste vrouwen hun haren bedekt, een beetje zoals sommige van mijn tantes, als ze naar de kerk gaan. Veel oudere mannen dragen geen broek, maar een sarong. Daar zitten ze dan, gehurkt langs de kant van de weg, te roken of sirih te kauwen. We lopen rond in Banda Atjeh, langs de prachtige moskee. Een geschenk van de Nederlanders als compensatie voor alle schade die is aangericht. Pikant detail is de Hollandse station klok, die boven de ingang is verwerkt.

We bezoeken het museum, dat gevestigd is een een klassiek Atjehs huis op palen. We lopen de trap op naar boven en worden daar persoonlijk door de directeur rondgeleid. De man is buitengewoon enthousiast over een relatief magere collectie. We zien een Chinese klok, wat zegels en munten. Ik schrijf in het gastenboek dat ik hoop dat de Nederlandse regering het grootste gedeelte van de collectie dat nu in het tropenmuseum ligt terug zal schenken. Bij het schrijven voel ik het gebouw licht heen en weer bewegen. Een windstoot? Lichte aardbeving, niets om ons zorgen over te maken verzekert de directeur. Te licht in elk geval om de familie de Lange op ons spoor te zetten.

Banda Aceh heeft een prachtige boekhandel. We zijn erg trots als we ook een paar Nederlandse boeken aantreffen, o.a. de Atjeh-oorlog door Paul van 't Veer. Dat is dan weer iets om minder trots op te zijn. We bezoeken een begraafplaats waar zo'n 2000 Nederlandse soldaten liggen die omgekomen zijn in de Atjeh oorlog van 1873 - 1942. Althans volgens de Atjeeërs, volgens de Hollanders was deze oorlog al in 1914 beëindigd. Hoe dan ook, de begraafplaats is in een treurige staat, paden zijn verwaarloosd, veel graven vernield. Een paar dagen later spreek ik nog een ouderling van de Duitse kerk. Hij vertelt dat ze de de begraafplaats drie jaar geleden nog helemaal hebben schoongemaakt.

Ik ben jarig. Dank je wel voor de goede wensen. Ik ben benieuwd of het zo leuk wordt als twee jaar geleden. Johan trakteert me op een reisje naar Pulau We. Volgens hem is zijn grootmoeder daar ook geweest, dus dat biedt een mooie gelegenheid in haar voetsporen te treden. De boot vertrekt van Oleelehue . De veerboot is niet erg groot en van origine een rivierboot. Die hebben een vlakke onderkant, handig op een rivier, maar erg vervelend op open zee. Ik constateer al snel dat ik geen zeebenen heb en licht draaierig hang ik in een dekstoel. We raken in gesprek met Boji, een dikkige jongen van onze leeftijd, met lang krullend haar. Waar we vandaan komen, waar we heen gaan, in een melige bui meld ik dat Mieke Telkamp dat ook graag wil weten, maar de "grap" heeft weinig impact. Ik probeer de zaak nog te redden door de eerste regel van het lied te zingen, maar tevergeefs. Veel mensen vinden het leuk als we beginnen te zingen. Ze noemen Johan en mij grappig - orang lucu - of gek - orang gila. Maar wat we ook doen, op Boji heeft dat geen enkel effect. Dat had te denken moeten geven.

Op Sabang logeren we in hotel Sabang, een voormalig koloniaal huis. De eigenaar is zich bewust van het beperkte overnachtingsaanbod en vraagt ongegeneerd 800 roepia per nacht. 's Avonds laat Boji ons kennis maken met zijn familie. We worden voorgesteld aan ooms en tantes, familieleden, kennissen en ongehuwde dochters, die allemaal vol bewondering zijn over onze lange neuzen. We moeten ook kennis maken met een oudere vrouw die Nederlands spreekt. Met drommen kinderen om ons heen gaan we op weg naar haar huis. Ze vertelt dat ze als weeskind in een kindertehuis is opgegroeid. Ze trakteert ons op eten en drinken. Het is erg gezellig. Als we weer buiten komen beginnen de kinderen te joelen en te lachen. Ze vragen Boji of hij varkensvlees heeft gegeten. Het doet me terugdenken aan de tijd dat ik als protestants jongetje opgroeide in een katholieke omgeving. Die avond raak ik in gesprek met een oudere man met zo'n typisch hadji-hoofddeksel. We wisselen de gewone dingen uit, over de wereld rondreizen, werk, familie, toekomstplannen. Als ik hem vraag iets over de islam te vertellen, kijkt hij me aan of ik niet goed bij mijn hoofd ben.

Wat ik erg in Johan waardeer is zijn aantrekkingskracht op muggen. Ze zijn 's nachts druk bezig zijn bloed af te tappen, zodat ze geen tijd vinden om mij te steken. Alleen jammer dat Johan daar zoveel misbaar over maakt, waardoor ik ook uit mijn slaap gehouden wordt. Johan vindt dat we een klamboe moeten kopen. Ik vertrouw meer op de tjitjaks, kleine hagedisjes die je hier overal op de muren en plafond rond ziet kruipen. Indonesiërs beschouwen de beestjes als nuttige huisdieren, die je met rust moet laten in hun belangrijke werk, het vangen van muskieten. Als ik terug ben in Nederland wil ik ook een paar tjitjaks als huisdier.

Pulau We is een rustig slaperig eiland met prachtige natuur. We gaan op weg naar Anak Laut, een klein kratermeertje, in de bergen. Het is letterlijk een kind van de zee. Het ligt daar prachtig als een witte parel op zo'n 50 m hoogte met op de achtergrond de baai van Sabang. We lopen door restanten van de jungle, langs het strand, bezoeken de haven. We zitten op een terras, we spelen schaak met de jongens, biljarten wat en raken niet moe om met mensen te praten en te praten. Mijn Bahasa wordt steeds beter. De huis- tuin- en keukengesprekken doe ik nu helemaal zonder woordenboek. En als ik er echt niet uitkomt probeer ik een Nederlands of Engels woord.

Boji nodigt ons opnieuw uit bij zijn familie. Het wordt weer reuze gezellig, er wordt gedanst en gezongen. Dan brengt Boji het gesprek op de vraag of we sarongs en sigaretten mee willen nemen op de terugweg naar Banda Atjeh. Sabang is namelijk een vrijhaven, dat scheelt veel belasting. Ik wil wel weten welke risico's we lopen als onze bagage doorzocht wordt. Volgens Boji zijn die er niet. Buitenlanders mogen goederen belastingvrij doorvoeren naar het vasteland. Boji haalt ons uiteindelijk over als hij toezegt dat we bij hem kunnen logeren, in kampong Oleelehue.

We zijn er toch niet helemaal gerust op als we met onze bagage de boot op lopen. We hebben wel voor alle zekerheid gecheckt of er geen andere spullen tussen de sarongs en de sigaren zijn gekomen. Na onze ervaringen in Takengon willen we niet het risico lopen per ongeluk drugs in ons bezit te hebben. We passeren zonder probleem de eerste controle. Ook de tweede controle in de haven van Oleelehue vormt geen enkele hindernis. Opgelucht overhandigen we de spullen aan Boji, die nu zijn sarong- en sigarenimperium kan beginnen. Boji neemt ons mee naar het kampunghoofd, die formeel toestemming moet geven voor ons verblijf.

Hoewel we een paar dagen in kampong Oleelehue doorbrengen, krijgen we de kamer van Boji niet te zien. Hij brengt ons naar een huis van een familielid, erg duidelijk is dat niet. We krijgen een mooie kamer. In de waterput op de binnenplaats zwemmen vissen en we beschouwen dit maar als een goed teken voor de waterkwaliteit. Telkens tegen het middag- of avondeten neemt Boji ons mee naar vrienden, die ons dan uitnodigen voor het eten. De eerste dag eten we bij Badjar. De tweede dag gaat het mis. Badjar is niet thuis, geen eten. Mensen roepen hier als groet: "sudah makan" - heb je al gegeten? Naar waarheid antwoord ik: " tidak" - nee. Dit tot grote ergernis van Boji, ik moet geen tidak zeggen, maar "belum" - nog niet. Er gaat duidelijk iets mis, Boji begint te mopperen en te zeuren. Hij vraagt vraagt ons geld om eten te kopen. Wacht eens even, wat is er gebeurd met het geld van onze grote smokkelactie? Boji is ziek en zielig, zijn geld heeft hij thuis laten liggen. Om van het gezeur af te zijn, betalen we voor een maaltijd. Johan is woedend, Boji is een oplichter, ik houd het op een uitvreter. We besluiten Boji geen geld meer te geven.

Ondanks het gezeur met Boji is het erg gezellig op de kampong. We worden uitgenodigd om te komen volleyballen. Met een stuk of twintig jongeren hangen we rond het veld waar twee teams spelen. Johan en ik mogen meespelen. Voor Johan kan ik niet spreken, maar zelf maak ik een goede indruk door mijn opzienbarende lengte van maar liefst 1.76m, springkracht en vooral de harde smash. Daar zijn de jaren op het gymnasium toch nog goed voor geweest, nee, niet de lengte, maar de smash. We worden uitgenodigd voor een boottochtje in een gemotoriseerde sloep. Er zijn mensen die Nederlands met ons willen spreken. We ontmoeten een gelovige Javaan die ons enthousiast verteld over de islam. Hij legt ons de betekenis uit van de islamitische groet: As-Salam alaikum en hoe we die groet moeten beantwoorden: Wa-Alaikum Salam. Hij laat ons zien welke gebaren daarbij horen, beide handen met de palm tegen elkaar naar voren bewegen, terwijl je ze een kwart slag laat draaien. Daarna de rechterhand op het hart. We zien een schip aan de kade liggen met de naam Pulau Simuleue. Dat is een eiland aan de westkust van Atjeh. Ik ben benieuwd of we misschien met die boot mee kunnen varen naar Pulau Simuleue. Ja zeker kunnen we meevaren, geen probleem, alleen is het onduidelijk wanneer het schip vertrekt, dat kan over drie dagen zijn, maar ook over een week. Ach, niets zo veranderlijk als de plannen van Herman en Johan. Morgen reizen we terug naar Medan.

De ochtend van vertrek komt de aap uit de mouw. Boji vraagt geld voor het onderdak. Het huis is niet van een familielid, maar van een vrouw die soms kamers verhuurd. Er staat een rekening open van twee overnachtingen, inclusief ontbijt. Ook moeten we nog geld betalen voor het tochtje met de motorsloep. Ik leg Boji uit dat we met alle plezier willen betalen, maar dat het ons aan geldmiddelen ontbreekt, die liggen nog in Medan. En dat we net aan genoeg hebben voor de terugreis. We moeten mee naar kamponghoofd om een en ander uit te leggen. Ik voel me vreselijk bezwaard, maar houd vast aan onze versie. Het is allemaal een misverstand, wij waren in de veronderstelling door Boji uitgenodigd te zijn, we kunnen echt niet betalen, omdat ons geld in Medan ligt. Het hoofd van de kampong is verlegen met de situatie. Wij zijn verlegen met de situatie. De vrouw van de "losmen" is verlegen met de situatie. Alleen Boji blijft maar kuipen en konkelen. Hier biedt het woordenboek geen steun. Ondanks een poging ons blazoen nog wat op te poetsen door bij Badjar ons hart uit te storten en alles uit te leggen, verlaten we de kampong in mineur. Erg lang om te treuren hebben we niet, want 's middags worden we al weer verwacht door Piet Tentua, die ons verwacht op zijn kantoor bij de goeverneur.

Reageer op dit reisverslag

Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley

herman en johan

herman en johan maken van oktober 1974 tot mei 1975 een reis overland naar Indonesië

Actief sinds 14 Okt. 2012
Verslag gelezen: 1510
Totaal aantal bezoekers 44160

Voorgaande reizen:

Landen bezocht: