30 Afscheidstoernee - Reisverslag uit Medan, Indonesië van herman en johan - WaarBenJij.nu 30 Afscheidstoernee - Reisverslag uit Medan, Indonesië van herman en johan - WaarBenJij.nu

30 Afscheidstoernee

Door: Herman

Blijf op de hoogte en volg herman en johan

21 Mei 2013 | Indonesië, Medan

Afscheidstoernee

30 april - 16 mei

Ik voel me als een kind zo blij dat ik eindelijk alleen kan reizen. Lekker gewoon mijn eigen gang gaan. Ik reis door naar Prapat en neem van daar een rechtstreekse bus naar Medan. In mijn eentje heb iknog meer aanspraak dan met zijn tweeën. Iedereen wil weten waar ik vandaan kom, of ik de wereld rondreis, waar ik naar toe ga en of we in Nederland ook liedjes zingen? Jazeker zingen we liedjes en daar barst ik al uit in de zuiderzeeballade. Dit liedje wordt direct beantwoord met een melancholisch Bataks lied. Ik ga over op "Duizend lotusbloemen bloeien" en "De uil zat in de olmen", jammer dat je in je eentje geen canon kunt zingen. Maar mijn medepassagiers snappen de bedoeling. Al zingend bereiken we Medan.

Het is midden in de nacht en ik loop met al onze bagage moederziel alleen naar hotel Waringin. Als ik bij het hotel aankom is het al na middernacht, alles is donker lijkt in diepe rust. Mijn kloppen en bonzen trekt alleen wat dronken lieden aan, die mij wel willen helpen en uit uit puur enthousiasme bijna de ramen inslaan. Maar wat we ook proberen, er wordt niet opengedaan. Mijn metgezellen bieden aan mij voor een pakje sigaretten naar een ander hotel te brengen. Hoewel we in Indonesië nooit echt rottigheid hebben meegemaakt voel ik me op dat moment toch niet helemaal op mijn gemak. Medan is een grote stad en staat bekend om zakkenrollerij en berovingen. Er zit niks anders op dan een ander hotel te zoeken, want hier bij Waringin gaan ze niet opendoen. Ik baal enorm, maar uiteindelijk word ik ongedeerd afgeleverd bij een hotel in de buurt.

Johan begrijpt er niets van, hij heeft de hele nacht zijn licht laten branden. De stemming wordt er niet beter op als we onze verdere reisplannen bespreken. Ik wil graag via Kutatjane naar de westkust, maar Johan voelt daar niet veel voor. Slechte wegen, ons visum is nog maar drie weken geldig. Laten we eerst naar Berastagi gaan, dan kunnen we altijd nog beslissen. Zo gezegd, zo gedaan. De tocht begint met veel gezeur over de prijs van de bus. Maar dat blijkt al snel een koopje. Al spoedig treden we op als figuranten in Steve McQueens Bullit car chase, maar nu voor autobussen. Een smalle weg door de bergen, diepe ravijnen, kippen langs de kant van de weg, twee bussen in een verbeten jacht naar de eerstvolgende passagiers. Ziedaar de ingrediënten voor een adembenemende busreis. Adembenemend vooral door de tegenliggers, vrachtauto's, bussen, opelets, en wat al meer, die allemaal vlak voor de grote klap naar links of rechts uitwijken. We prijzen ons gelukkig veilig in Berastagi aan te komen.

's Avonds raken we in het theehuis aan de praat met een paar jongens. Ze hebben hier twee actieve vulkanen: de Sinabung en de Sibajak. Als we de Sibajak willen beklimmen moeten we even terug de hoofdweg op, daar vind je dan een paadje links van de weg, als je dat volgt kom je bij een klein dorpje, daar moet je dan de weg verder vragen. We vragen of er geen gids nodig is. Nee, hoor, niemand loopt hier met een gids naar boven. We kopen wat koeken en bananen en beginnen om 9.00 uur 's ochtends te lopen. Al snel vinden we het paadje links. Het loopt vrij steil naar boven en gaat over in een horizontaal pad. Het heeft afgelopen nacht hard geregend en het pad zit vol plassen. We lopen om de eerste plassen heen, maar al snel loop ik door een plas. Het is een centimeter of twintig diep. Als ik uit de plas stap, zitten mijn voeten en enkels vol met bloedzuigers. Waar die zo snel vandaan zijn gekomen is mij een raadsel. Ik zit niks anders op dan ze met de hand er af te trekken en volgende plassen te vermijden. In het dorpje drinken we een kopje thee en en dan vervolgen we onze weg langs een smal en glibberig pad. Het is een prachtige tocht, overal om ons heen horen we de gibbons zingen. Onderweg komen we een paar mannen tegen met grote zakken zwavel op hun nek. Ze vertellen dat ze 1 - 2 keer per dag naar boven lopen om zwavel te oogsten.
Tegen een uur of twee bereiken we de top. Er is een halfronde krater, waar je overal kleine stoomwolkjes uit de grond ziet komen. Fascinerend. Verder grote gele zwavelplekken en een lucht alsof de duivel net langs is gereden. Ik zou hier we uren rond willen lopen, maar we moeten terug voor het donker. De afdaling is erg lastig. Mijn teenslippers geven niet veel houvast op het glibberige pad. Ik voel me nu allesbehalve een gems.

Bij de ingang van Berastagi staat een groot monument ter herdenking van de vrijheidsstrijd. Het is een zuil met Batakse gevels en bovenop realistische beelden van heldhaftige soldaten. Die beelden van soldaten zijn volstrekt uitwisselbaar met de beelden in Oost-Europa. Een oudere man vraagt waar we vandaan komen. Uit Nederland. Ah, Nederland. Bijzondere mensen. In 1947 kwam hier een grote vent, een majoor, in een jeep de stad binnenrijden. Die vent was niet bang. Dat maakte veel indruk. Die heeft in zijn eentje het verzet de kop ingedrukt. Ik vind het wel een mooi verhaal, al kan ik nauwelijks geloven dat dit op waarheid berust. Misschien was de hele streek Nederlands gezind? De verteller had met de opstandelingen in elk geval niet veel op.

We reizen verder naar Kabandjahe even ten noorden van het Tobameer. Vandaar kunnen we door naar Kutatjane. Maar Johan heeft daar helemaal geen zin in. Hoe komen we dan op tijd weer terug? Er zijn daar alleen maar slechte wegen. Wat nu? We kunnen op bezoek gaan bij de familie van Piet Tentua. Een bezoek aan een kampong vind ik wel een aantrekkelijk alternatief, al kan ik me toch niet goed over mijn teleurstelling heen zetten. We reizen door naar Pematang Siantar. We maken kennis met de nazaat van een Batakkoning, al zou het me niet verbazen als vrijwel iedereen hier van een of andere koning afstamt. Hij vertelt over een Batak opera die 's avonds wordt uitgevoerd. Johan wil het liefst gaan slapen, dus ga ik in mijn eentje. Het is een kleurige voorstelling met veel muziek en zang en klederdracht - of ben ik nu te oneerbiedig. Als enige witte toeschouwer haal ik veel aandacht weg van het optreden. Maar gezellig is het zeker.

De familie van Piet Tentua woont in Serbalawan, een klein plaatsje halverwege Pematang Siantar en Tebing Tinggi, midden tussen de rubberplantages. Drie meisjes reizen met ons mee en gidsen ons door Serbalawan naar het huis van de familie Tentua. Halverwege worden we opgehouden door een mevrouw die ons gebakken banaan en thee aanbod. We zitten er nog maar nauwelijks of een felle donkere vrouw komt naar ons toegelopen. Herman en Johan? Ja Piet heeft geschreven dat we misschien zouden komen. Ik ben trouwens Nora, kom mee. We krijgen zelfs geen kans onze thee op te drinken en nemen haastig afscheid van onze gastvrouw. De familie Tentua woont in een klein huis, met betonnen vloer, rieten wanden, tussen een houten gebint, en een golfplaten dak. Centraal in de badkamer staat een grote mandibak en een echte wc-pot. En een emmer water om door te spoelen. We frissen ons op, eten samen en vertellen van onze belevenissen Indonesie.

We blijven al met al vier dagen in Serbalawan. We maken kennis met de kinderen Clara, Irene en Pieter. Verder zijn er nog Elisabeth, Marleen en Floor. Zoals je ziet, goedburgerlijke namen. In alles lijkt het gezin meer Europees dan Indonesisch. Onderling spreken ze Nederlands en Bahasa. Alle kinderen krijgen Engelse les. Er liggen allerlei Nederlandse tijdschriften, zoals Panorama, Libelle en Prinses. Dank zij een grote tuin zijn ze min of meer zelfvoorzienend. Ze hebben een koe voor de melk, kippen voor de eieren en vlees en een klapper aapje om de kokosnoten te plukken. Dan nog veel vruchtbomen, zoals kokos, mango, ananas, banaan, nangka, maar ook koffie en cacao. Het mango seizoen is juist begonnen. Regelmatig horen we "pang" als er weer een mango op het dak valt, dan stormen Clara of Irene naar buiten en even later zitten de blanke heren heerlijk mango te eten.
Mevrouw Tentua kookt eenvoudig, maar altijd lekker. We eten rijst met haring in tomatensaus, rijst met kokos en suiker en alles wat maar in het seizoen voorhanden is.

We krijgen een rondleiding in de kelapa sawit fabriek. Het tropisch regenwoud is hier volledig vervangen door rubberbomen en sawitpalmen. De sawit wordt gebruikt om olie uit te persen. Rond het dorp loopt nog een oud smalspoor en hier en daar staat een stoomlocomotief te verroesten. Met Pieter gaan we een dagje naar het zwembad. Je kunt het niet missen, een plas water in de schaduw van grote bomen, een paar badhokjes en een bordje aan de ingang met de tekst "zwembad". Het is heerlijk fris. In een overmoedige bui zwem ik naar een meisje op een autoband en gooi die om. Dan blijkt dat ze niet kan zwemmen en ze slaagt er bijna in in water van 1.10 diep te verdrinken. Pff, wat is ze kwaad. Maar als ze de afgunstige reacties van haar vriendinnen opmerkt trekt ze weer helemaal bij. Een paar meisjes werpen de schroom van zich af en komen een praatje met ons maken. Leuk, tot het moment waarop ze vragen waarom we eigenlijk met die zwarte jongen - Pieter dus - optrekken. En inderdaad, Pieter is een stuk zwarter dan een gemiddelde Batak. Ik ben verbaasd, altijd gedacht dat discriminatie iets exclusiefs voor blanken is.

Johan en ik maken nog een klein inschattingsfoutje als we gaan baden in de kali, de kleine snelstromende rivier, achter op het erf. We trekken onze kleren uit en wassen ons in ons blootje. Wel verdekt, maar blijkbaar niet verdekt genoeg. Clara en Irene vertellen in rap bahasa wat er is gebeurd. Mevrouw Tentua sust de opwinding, door uit te leggen dat wij dat als Nederlanders niet snappen. We leren nog een mooi Moluks liedje: Ajam hitam, giginya putih, cari makan di pinggir kali, orang hitam, giginya putih, kalua tertawa manis sekali.

Mevrouw Tentua kletst honderd uit over van alles en nog wat. De overheid krijgt er flink van langs. Ze noemt de vrouw van Soeharto Ibu Tien Percent, omdat die 10% van alle werken in Indonesië in eigen zak steekt. Als ik vertel over onze ervaringen in Takengon, waar we bijna gearresteerd werden, wordt ze furieus. Die jongens, die de jungle ingevlucht zijn, die zijn er gewoon ingeluisd. Ik zie dat elke keer weer gebeuren. Ze betalen eerst voor de gandja en daarna moeten ze weer betalen om zich vrij te kopen. Op onze laatste ochtend loopt Nora met ons mee naar de bus. Goed in je oren knopen jongens, niet meer betalen dan 50 roepia. Ja hoor dat zullen we doen. De jongen vraagt ons 100 roepia. Ik leg uit dat ik niet meer dan 50 ga betalen. Nee, het is echt 100. Goed zeg ik, stop maar, dan stappen we wel uit. Met veel hangen en wurgen gaat de jongen akkoord. Bij de grote weg stappen we uit en nemen de volgende bus. De jongen vraagt 200, ik geef 100 en de jongen vraagt niet verder. Hij ziet dat hij hier mannen met harde koppen voor zich heeft.

In het algemeen hebben we denk ik wel redelijke prijzen betaald. Zeker in vergelijking met andere reizigers. Die waren soms erg trots dat ze de prijs tot 50% teruggebracht werden. Dat is natuurlijk mooi als je in de veronderstelling bent dat iemand dubbele prijzen vraagt. Maar vaak werd er 5 tot 10 keer te veel gevraagd. Onze ervaringen in Serbalawan tonen maar aan dat je vrijwel altijd te veel betaald. Een louterende ervaring, maar wel vervelend. Het gebrek aan geld blijft een kwestie. Als ik een volgende keer op reis ga, zorg ik er in elk geval voor dat ik voldoende geld meeneem. Zodat we alle kwee kunnen kopen die we willen. Dat had ons in elk geval weer een stomme ruzie bespaard.

Onze laatste bestemming is Tandjung Balai aan de Oostkust van Sumatra. We vinden uiteindelijk onderdak in hotel Solo. De eigenaar, een Chinees van een jaar of 70 vraagt ons paspoort. Ik weet het, het is stom, maar de paspoorten hebben we met de meeste bagage achtergelaten in het hotel in Medan. Tot nog toe heeft dat niet tot problemen geleid, maar deze meneer is erg precies en weigert paspoortnummers te noteren, zonder zich er persoonlijk van de juistheid te vergewissen. Maar uiteindelijk krijgen we toch een kamer.

Er komen blijkbaar niet vaak witte mensen naar Tanjung Balai, want we worden direct al door een grote menigte gevolgd. Kinderen gooien steentjes en trekken aan ons shirtje. We trekken ons terug in ons hotel. De volgende dag lopen we naar de haven. Een man vangt ons op en verzorgd een rondleiding langs een visdrogerij, een klapperfabriek, een ijsfabriek, een garnalenpellerij, een houthandel, een lijstenmakerij, een legbatterij en een tegelfabriek. Bijna alle handel en industrie is hier in handen van Chinezen. Voordat we 's avonds naar de film gaan maakt Johan mij harde verwijten. Ik zou nogal kortaf en uit de hoogte reageren. Ik herken daar wel wat in maar ik heb ook wel wat op mijn lever. Ik baal nog steeds dat we niet naar Kutacane zijn gereisd. Ik verwijt Johan dan ook gebrek aan reislust, hij wil eigenlijk alleen maar naar huis. Zo gaat dat blijkbaar, als je langer samen reist, op een dag ga je je als een stelletje gedragen.

De volgende morgen vroeg staat de politie aan de deur. Waar is ons paspoort? We moeten mee naar de militaire politie, ook de arme Chinees moet mee. Ik baal ervan dat we de Chinees in problemen hebben gebracht. Maar goed, gedane zaken nemen geen keer. Johan en ik worden apart twee uur lang verhoord. Ik vind het wel grappig en zij hebben er ook duidelijk plezier in. Ze willen alles weten, school, militaire dienst, of ik eerder in aanraking ben geweest met de politie. Ik heb wel eens een bekeuring gehad omdat mijn achterlicht het niet deed. Wat er dan gebeurde? Nou, dan krijgen je een bon en betaal je geld aan de politie. De mannen beginnen instemmend te knikken, dat herkennen ze wel, geld aan de politie betalen. Het komt er uiteindelijk op neer dat de Chinees een grote uitbrander krijgt, en dat één van ons naar Medan moet reizen om met de paspoorten bij de politie langs te gaan. Het lot valt op mij en Johan brengt me naar de trein. Ik zie Johan de volgende avond terug in Medan.

Het voorval met de Chinees doet me terugdenken aan een gesprek dat we onderweg hadden, ik weet niet meer precies waar. We spraken met drie mannen, die vertelden over 1965. Elke dag dreven er lijken in de rivier. Er zijn in dat jaar misschien wel 800,000 mensen om het leven gekomen, vermoord en verdwenen. Veel slachtoffers waren Chinees. Ik vraag verbaasd hoe dat kan, die Chinezen zijn toch geen communist? Natuurlijk zijn dat communisten. China is toch een communistisch land. Maar, werp ik nog tegen, die Chinezen hier hebben allemaal winkeltjes en bedrijven. Die zouden toch wel gek zijn om communist te zijn. Of ik wel eens van de 5e kolonne gehoord heb. Eén van de mannen vertelt ons dat hij met een Chinese is getrouwd. Maar als de staat mij vraagt haar te vermoorden, dan doe ik dat. Dan houdt het op, daar kan ik niks meer tegen in brengen.

We komen er de laatste week achter dat de dames in hotel Waringin geen schoonmaaksters zijn, maar hoertjes. Leuke meiden ook, we lachen heel wat af. De dames vinden ons ook wel aantrekkelijk, maar tot consumptie komt het niet. Op 16 mei, vier maanden na onze aankomst in Indonesië nemen we al weer afscheid en nemen de boot naar Medan.

Reageer op dit reisverslag

Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley

herman en johan

herman en johan maken van oktober 1974 tot mei 1975 een reis overland naar Indonesië

Actief sinds 14 Okt. 2012
Verslag gelezen: 582
Totaal aantal bezoekers 44127

Voorgaande reizen:

Landen bezocht: