Op en rond Samosir
Door: Herman
Blijf op de hoogte en volg herman en johan
04 Mei 2013 | Indonesië, Samosir
Het Tobameer is een krater, die later volgelopen is met water. In het meer ligt het eiland Samosir. Vanuit Prapat is dat zo'n 2-3 kilometer varen. Samosir heeft een smalle kuststrook. Het midden wordt gevomd door een hoogvlakte die zo'n 100 meter boven het water uitsteekt. Aan de oostkust liggen 3 dorpjes: Tuk-tuk, Tomok en Ambarita. Tuk-Tuk is voor de freaks, Ambarita voor de exoten en Tomok voor de geharde reiziger. Wij gaan uiteraard naar Tomok. Bij aankomst blijkt dat we het gehard met een korreltje zout moeten nemen, gezien de grote hoeveelheid toiletpapier die hier te koop wordt aangeboden. En bovenaan de menukaart staan natuurlijk de fruit pancakes.
We vinden onderdak in een authentiek Bataks huis, op de begane grond de stal en op de eerste verdieping de woonruimte. De huizen hebben prachtig daken in de vorm van een zadel . Op de begane grond leven de varkentjes, die maar moeten rondkomen van het afval dat van boven komt. Dat je hier varkentjes vind is niet zo vreemd, want de Batakkers zijn voornamelijk Christenen. Ik had eigenlijk altijd het idee dat de Nederlanders al 300 in Indonesië zitten, maar dat geldt eigenlijk alleen voor Java en de Molukken. Het gebied van de Batakse bovenlanden is nog maar krap aan 100 jaar geleden bezet. Je had hier allerlei kleine koninkrijkjes die elkaar voortdurend bevochten. En als beloning mochten ze dan de overwonnen stam opeten. Hier op Tomok vind je nog een koningsgraf en in Ambarita schijnen nog resten van een paleis te staan.
Op weg naar het Batakhuis zijn we nog een kleine beeldengroep gepasseerd langs de kant van de weg. Volgens sommigen eeuwenoud, volgens anderen zijn ze nog dagelijks nieuwe beelden aan het hakken, die ze dan kunstmatig laten verouderen, zoals bij ons thuis veel met grenen meubelen schijnt te gebeuren. Hoe dan ook, de verhalen lopen nogal uiteen. Er zijn mensen die beweren dat de beelden een hofhouding vormen die bij een verder gelegen koningsgraf horen. We komen er niet achter. Die graven hier zijn wel heel bijzonder, want daarop staan afbeeldingen van voorouders met buitengewoon grote oren. Zodat ze kunnen horen wat er door hun nazaten zoal wordt gezegd. Zo leer je wel op je woorden te passen.
We zitten duidelijk op een pleisterplaats in de Oostelijke hippietrail en ik moet zeggen, het bevalt goed. We komen veel 'oude bekenden' tegen, mensen die we op Bali en in Djokja ontmoet hebben. We wisselen verhalen uit, tappen moppen, spelen kaart, schaken wat en roken gandja. We lezen verder de hele dag of we maken een wandeling. Tuk-Tuk zit inderdaad vol freaks en de prijzen liggen 2x zo hoog als in Tomok. Yogi, een Batak van onze leeftijd, vertelt dat hij familie midden op Samosir gaat bezoeken. Of we zin hebben mee te gaan? Dat vinden we een goed idee. Als we ergens boven kunnen overnachten, lopen we de volgende dag door naar Pangururan, aan de andere kant van het eiland. We pakken al onze spullen - het meeste ligt in hotel Prapat - en gaan op pad. De tocht begint met een steile beklimming door tropisch woud. Ik voel me helemaal in mijn element en loop op mijn slippertjes als een gems naar boven. Johan, Yogi en een neef volgen op grote afstand. Het hele pad moet ik inhouden om niet te ver vooruit te lopen. De tocht is prachtig, overal bananenbomen, palmbomen, waringins, soms met een doorsnede van drie meter, en natuurlijk allerlei kamerplanten op reuzenformaat. Na een klim van een klein uur zijn we boven. Daar begint een licht golvende vlakte. Er lopen paarden en Johan vergelijkt het met Schiermonnikoog. Halverwege het eiland komt een jongen ons tegemoet. Willen we het huis van zijn familie bezoeken? We nemen het aanbod graag aan. We krijgen eten aangeboden en na het eten tot onze verrassing een rekening. Nou ja, vooruit, de mensen zijn niet rijk. We worden uitgenodigd om te overnachten. Dat vinden we dan wel weer een aardig gebaar. De slaapplaats valt niet mee, een rieten matje op de houten vloer. We worden dan ook al weer vroeg wakker en opnieuw krijgen we een rekening, nu voor de overnachting. Dit wordt ons te gortig. We betalen, want we eindigen liever niet in een kookpot, en vertrekken zonder afscheid te nemen. Deze mensen willen we liever niet meer zien. Maar zo gemakkelijk komen we niet van ze af. De familie volgt ons de hele tijd, ze willen graag een herinnering - een kenang-kenangan - een foto of mijn jasje, geld mag ook. Nou wegwezen, opsodemieteren. Dat helpt, eindelijk druipen ze af. Zo vervelend als hier hebben we het nog niet meegemaakt.
Na een tocht van 5 uur kijken we van boven uit op Pangururan. Het is een stralende zondagmorgen en ons humeur is door de tocht al weer een stuk verbeterd. We zijn nog maar net begonnen aan de afdaling als hemelse klanken horen opklinken. Het komt uit een kleine houten kerk even verder op. Mensen lief, wat kunnen die Batak mooi zingen. We gaan langs de kant van de weg zitten en laten het gezang diep tot ons doordringen. Een stroom aan herinneringen breekt door, ik zit samen met mijn moeder in de kerk, ik loop als als een kleine jongen naar school, ik breng in de Prinsentuin samen met duizenden kinderen een aubade aan de koningin, het gaat maar door … . Geluk dwing je niet af, dat valt je toe.
We lopen die middag naar een warme bron. Er valt niet veel aan te zien. Een klein meertje, dat is het. Wat moet je daar nu mee? Je moet er niet naar kijken, je moet er in gaan zitten, legt een Engelsman uit. Maar het water is veel te warm. Op zondagmiddag komen de jongelui samen om te zingen, te kletsen en te kaarten. Johan en ik worden gevraagd Nederlandse liederen te zingen, en we beginnen enthousiast "Waar de blanke top der duinen" te brullen en "Aan de Amsterdamse grachten" en "Ein hund kam in die kuchen", er is toch geen hond die het verschil tussen Nederlands en Duits hoort. Hoewel daar vergissen we ons in, er zit hier nog een kolonie Nederlandse paters. Die brengen we op een avond een bezoek in de hoop dat ze ons binnen uitnodigen voor een biertje. Maar dat opzetje valt in het water, we komen niet verder dan de poort. We raken wel in gesprek over van alles en nog wat, zo schijnt er in de buurt van Kutacane een Nederlander te zitten die een wildpark beheert. En je kunt over de rivier naar de kust van West-Atjeh varen. Op scholen is sprake van enorme corruptie. Kinderen krijgen maar 2 uur les per dag in plaats van 6. De rest van de tijd moet je maar uit eigen zak betalen. Het gevolg is dat 90% zakt voor een vervolgopleiding. En dan is maar de vraag wat je in het vervolgonderwijs leert. We maken kennis met een lerares Engels, die zich nauwelijks verstaanbaar kan maken.
Ons visum is nog drie weken geldig. Johan reist al vast vooruit naar Medan, ik haal de bagage op bij Florentinus. In Medan besluiten we dan wel wat we de laatste drie weken van ons verblijf gaan doen.
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley