In en rond Djokja - Reisverslag uit Jogjakarta, Indonesië van herman en johan - WaarBenJij.nu In en rond Djokja - Reisverslag uit Jogjakarta, Indonesië van herman en johan - WaarBenJij.nu

In en rond Djokja

Door: Herman

Blijf op de hoogte en volg herman en johan

27 Maart 2013 | Indonesië, Jogjakarta

13 - 24 maart
We nemen de trein van Banjuwangi naar Soerabaja. Het is dezelfde trein als op de heenreis en we kiezen onze vertrouwde plek in de restauratiewagen. Om de trein van 8.00 uur te halen zijn we vannacht om kwart over drie opgestaan. Eerst met een Colt van Singaradja naar Gilmanuk en vandaar met de ferry naar Banjuwangi. De spoorwegbus stond al klaar om ons naar het station te brengen. Het reizen is in dit gedeelte van Indonesië prettig geregeld. Op elk moment van de dag kun je op reis. Ook kun je op elk moment van de dag wel een stalletje vinden waar je wat kunt eten. Daar zouden we in Nederland nog wel wat van kunnen leren.

We logeren opnieuw een paar dagen bij oom Alfons en maken plannen voor de volgende bestemming. Wordt het Madoera, waar half Indonesië voor gewaarschuwd heeft, het eiland van de messentrekkers? Of toch de Bromo? Malang misschien, of Djokjakarta? Of nemen we de tandradbaan van Magelang naar Semarang? Het wordt Djokjakarta.

We maken de reis in een prachtige wagon uit 1913 van de Staats Spoorwegen. Voor Nederlanders is het reizen in Indonesië speciaal. Overal komen we restanten uit de koloniale tijd tegen. Huizen, treinstellen, hectometerpaaltjes, stations, namen van vruchten zoals apokat en zuurzak, Nederlandse opschriften zoals brievenbus of knalpot. In elke plaats komen we mensen tegen die Nederlands spreken. Soms heel moeizaam … je ziet iemand peinzen, dan breekt een lach door gevolgd door een zinnetje als "koffie, lekkere koffie". Maar meestal horen we een mooi, licht plechtstatig Nederlands. Mensen zeggen ons regelmatig, ah, Herman, Johan, dezelfde namen als in het Indonesisch.

In Djokjakarta ontmoeten we een paar leeftijdsgenoten in de buurt van het kraton. Eén van hen spreekt op een heel deftige manier Nederlands. Hij studeert rechten en dan is Nederlands een verplicht vak, omdat veel van de studieboeken nog volledig Nederlands zijn. Ik vertel dat ik wiskunde ga studeren. Oh, dan kan ik zeker wel de wortelformule uitleggen. Ik loop hier het risico ontmaskerd te worden als een ordinaire snoever. Ik graaf daarom diep in mijn geheugen. Dat is toch al weer drie jaar geleden dat ik die formule heb toegepast. Volgens mij was het iets met kwadraat afsplitsen. Ik pak een stokje en begin te schrijven: a.x.x + b.x + c = 0. Alles delen door a. Dan kwadraat splitsen. De constante naar rechts brengen. De wortel nemen, nog eens de constante naar rechts brengen en voilà, daar staat de wortelformule in volle glorie in het zand. Ik neem glimmend van genoegen de felicitaties in ontvangst. Als dank nemen de jongens ons mee naar het waterpaleis.

Iedereen fietst in Djokjakarta. Je ziet nauwelijks auto's of motoren. Stel je voor, een stad als Amsterdam met alleen maar fietsers. Ik vind het fantastisch. En uiteraard huren Johan en ik ook fietsen om de stad te verkennen. Naar het Kraton. Naar de Prambanan tempels, al met al een tocht van 40 kilometer, heen en terug. We oogsten veel bekijks in de dorpen waar we doorheen fietsen. Overal rennen groepjes kinderen achter ons aan. Hello mister, waar gaan jullie heen. We zien de Prambanan al van verre opdoemen. Het staat vol kleine spitse tempeltjes. Prambanan herinnert ons aan Pagan in Birma. Tot onze verrassing ontdekken we dat we de enige toeristen, er zijn geen hekken, er wordt geen toegang gevraagd. We kunnen overal in en bij.

Dat was gisteren bij de Borobudur wel anders. Veel toeristen en grote delen niet toegankelijk vanwege restauratiewerkzaamheden. Wel kregen we bij de Borobodur persoonlijk uitleg van de hoofd documentalist over de stand van de restauratiewerkzaamheden, in het Nederlands uiteraard. We voelen ons als prins Bernard op werkbezoek. Als ik bij een eetstalletje in mijn beste Bahasa iets wil bestellen kijkt de oude man mij niet begrijpend aan. Iemand legt uit dat ik Javaans moet spreken, de man verstaat geen Bahasa. Ik begrijp dat het Javaans een volstrekt andere taal is. Dat verklaart waarom ik aan sommige gesprekken hier op Java geen touw vast kan knopen.

East is East and West is west. And never the twain shall meet. Zei Kipling niet zoiets over de verhouding tussen de Europeaan en Aziaat? Ondoorgrondelijker dan de Indonesië is misschien wel de Amerikaan, met de Australiër op een goede tweede plaats. Vandaag kwam ik weer een onversneden exemplaar tegen. We lopen samen over de markt en bij elke vrucht vraagt hij hoe die heet. Rambutan antwoord ik dan. Of Pisang, Salak, Nangka, Litji, Apokat, Sirsak, Durian, Belimbing, Djambu, Langsat, Nenas, Pepaja, Salak. Want ik ken mijn vruchten. Maar dat is niet wat mijn Amerikaanse metgezel bedoelt. Hij wil weten hoe ze werkelijk heten. Jackfruit, Pineapple, Banana, dat soort dingen wil hij horen. Ik snap daar niks van. Het fruit ligt vlak voor je, je ziet de kleur, de vorm, je ruikt de geur, je kunt ze vastpakken, schillen, opeten, je kent een naam, maar je bent pas tevreden als je de naam in je eigen taal kent. Rare jongens die Amerikanen. Persoonlijk vind ik rambutan een prachtige naam, het betekent harig. Precies zoals de vrucht er uit ziet.

Als ik begin af te dingen vraagt mijn Amerikaanse metgezel. waarom ik niet gewoon die 50 rupiah betaal. Waar gaat dit nou om? Je maakt je druk om 10 cent. Ik weet het, ik neem het afdingen wel eens wat te serieus, maar voor mij is afdingen vooral een spel. Een gewoonte van een land waar je nou eenmaal aan meedoet, net zo als het maken van lange busreizen, het gemak van hurktoiletten, pogingen doen de taal te spreken, te pas en te onpas permissie vragen, je niet druk maken over de elastieken tijd en vooral niks aanpakken of aanreiken met je linkerhand. Ik moet er trouwens niet aan denken dat we in Nederland voor alles gaan afdingen. Het is tijdrovend, soms ergerlijk en niet erg efficiënt. Maar hier, hier past het me als een warme jas. Niet direct een passende vergelijking misschien, maar je begrijpt wel wat ik bedoel.

Over kleding gesproken, de staat van mijn kleren is na 6 maanden een ramp. Mijn eerste broek heb ik tijdens het volleyballen gescheurd in Oleelheue. Bij mijn tweede broek zit ik zowat door de pijp heen. Eén van mijn T-shirts zit onder de teervlekken. Mijn bril ben ik kwijt. Mijn jasje is een smeerboel. Gelukkig heeft hotel Asia-Afrika heeft een grote binnenplaats, ideaal om te wassen. We smeren alle kleren in met zeep en dan maar spoelen. Daarna met zijn tweeën de broeken uitwringen door samen in tegengesteld te draaien. We draaien deze keer iets te stevig aan en dan scheurt ook mijn tweede broek. Tijd voor een nieuwe garderobe. Twee verse broeken, wat onderbroeken, een paar T-shirts en een jasje, meer heb je hier niet nodig. Een lakenzak om de vlooien buiten te houden en ons flinterdunne slaapzakje, dat in de bergen nog goede diensten bewijst, want dan wil het soms nog fris worden. Aan mijn tas hangen nog een paar hushpuppies, maar die heb ik al twee maanden niet meer gedragen. Nog een paar sokken als we weer terug in Nederland zijn.

Hier in Djokjakarta zitten we weer op de hippietrail, nu van Australië naar India. India is voor de meeste reizigers toch het beloofde land. We treffen stelletjes met jonge kinderen. Maar ook verstokte soloreizigers, die soms al jaren rondtrekken. Veel duo's zoals Johan en ik. En natuurlijk de Australische dames met hun Indische loverboys. Voor hen geen moeizame busreizen, maar heerlijk toeren op de motor. Dat zouden we allemaal wel willen, niet de loverboys, maar wel de dames achterop de motor.

Maar tussen droom en daad staat geldgebrek in de weg en praktische bezwaren. We nemen daarom de bus op weg naar Parangtritis aan de kust. We reizen met 6 andere witten. De bus gaat niet verder dan een rivier die bij het strand uitmondt in de zee. De rivier is niet erg diep en bij laag water kun je gemakkelijk oversteken. De andere witten verdwijnen al gauw in koetsjes en achterop de fiets, Johan en ik besluiten te lopen. Ik krijg een Vlieland-gevoel, door het mulle zand, geen verkeer, een zandstrand, het gerommel van de branding. Aan het strand staat een groot houten huis, hotel Surhajo. Mijnheer Surhajo heeft maar net genoeg kamers voor alle nieuwe gasten en daar zitten we dan, een heel strand voor ons achten.

Dertig meter achter ons verblijf begint een klif van zo'n 30 meter hoog. Het is niet echt heel steil, het loopt in terrassen omhoog. Johan en ik voelen direct een onbedwingbare drang naar boven te klimmen. Daar krijgen we geen spijt van. Bovenop vinden we nog meer terrassen met op elk terras bassins, van groot tot klein. De bassins zijn onderling via goten verbonden. Het complex is duidelijk uit de koloniale tijd, maar jammer genoeg slecht onderhouden. We vermoeden een zwembad. Maar het blijkt ook heel geschikt om broeken te wassen. We grijpen elke kans om te wassen direct aan, al is het maar om te voorkomen dat we zoals de meeste Javanen de was aan de kant van de rivier moeten doen. We brengen twee dagen lang heel wat tijd bij het zwembad door, we volgen het gotenstelsel en zien dat de bassins tot bijna aan het strand doorlopen. Het strand is verder heerlijk. Kuilen graven, door de branding rennen, zwemmen, kletsen, een dag is gauw gevuld. 's Avonds roken we pot. Ja, ja, dat is al weer een paar maanden geleden. Maar het valt goed. Het wordt een vrolijke bende. Daar zitten we dan, acht witten, onbedaarlijk te giechelen en pindarotsjes te eten. Het moet gezegd, ze smaken goddelijk. De eigenaar, zijn vrouw en hun kleine kinderen kijken in verbazing toe. En terwijl ik dit tafereel overzie, word ik overvallen door schaamte. Wat komen we hier eigenlijk doen?

Midden in de nacht schrikken we wakker van gebonk. Het duurt even voordat het begint te dagen. Onze kamer ligt direct tegen de stal aan en de koe van mijnheer Surhajo trapt tegen de wand. Even laten worden we gewekt door een tokeh. Het geluid is heel aanstekelijk, het begint met een soort opwinden van een veer, zoals in een klok, daarna hoor je een aflopend toh-keh, steeds langzamer, tot de veer weer helemaal ontspannen is. Ik vrees dat Johan met open mond heeft geslapen en dat hij nu bezeten is door de geest van de tokeh. Want de laatste dagen hoor ik op de gekste momenten de roep van tokeh, en als ik dan opkijk zie ik Johan tokeh-achtig grijnzen. Gek genoeg beweert hij van mij hetzelfde.

Djokjakarta is de stad van de gebatikte sarongs. Elke dag komt een oude vrouw langs in het hotel om sarongs te verkopen aan toeristen. Het is een prachtige Javaanse dame in kabaja. Ze blijft altijd een tijdje bij Johan en mij zitten en we praten dan over van alles en nog wat. Soms spelen we een partijtje schaak. Ik blijf maar onderhandelen over de prijs van een sarong. Ik leg nog maar eens uit dat Johan dan wel Millenaar heet, maar dat dat niet betekent dat hij miljonair is. Er moet dus echt wat van de prijs af. We schateren het dan uit. Op een dag vertelt ze me dat ze last heeft van constipatie en wat ze daar aan moet doen. Zelfs een sigaret roken helpt niet. Ik adviseer fruit en extra olie, maar het liefst ging ik met haar langs bij een dokter. Maar ja, er is geen tijd, we moeten verder, altijd maar verder. In de trein naar Bandung vraag ik me af waarom ik niet bereid was de prijs te betalen die ze voor haar sarongs vroeg. Het ging uiteindelijk om 100 roepia. Voor mij is het misschien een spel, maar voor veel Javanen is het bittere ernst. Ik wou dat ik soms iets meer Amerikaan was.

Reageer op dit reisverslag

Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley

herman en johan

herman en johan maken van oktober 1974 tot mei 1975 een reis overland naar Indonesië

Actief sinds 14 Okt. 2012
Verslag gelezen: 568
Totaal aantal bezoekers 44127

Voorgaande reizen:

Landen bezocht: