Padang - Prapat - Reisverslag uit Samosir, Indonesië van herman en johan - WaarBenJij.nu Padang - Prapat - Reisverslag uit Samosir, Indonesië van herman en johan - WaarBenJij.nu

Padang - Prapat

Door: Herman

Blijf op de hoogte en volg herman en johan

01 Mei 2013 | Indonesië, Samosir

15-21 April

Over Padang valt niet veel te melden. Aardige plaats aan een rivier aan de kust. Houten huizen met roestige golfplaten daken en nog een enkel huis met traditionele, vreemd gevormde puntdaken. Wel mooi. We zitten hier in het gebied van de Minangkabau. Alle gidsen vertellen het verhaal van de "winnende karbouw". In een oorlog met de Javanen, zien de Minangkabau dat ze in de minderheid zijn en ze stellen voor twee karbouwen met elkaar te laten vechten. De winnende partij wint ook de oorlog. De Javanen komt met een enorme king-kong-karbouw. De Minangkabau nemen listig een uitgehongerd kalf, met scherp geslepen hoorns. Het kalfje ziet het volwassen dier, denkt "melk", en stoot met zijn scherpe hoorns de buik van het beest open. En zo winnen de Minangkabau de oorlog. Grappig, het David en Goliath motief op Sumatra.

De gidsen beweren ook dat het familiesysteem van de Minangkabau matriarchaal is. Huizen en grond zijn eigendom van de vrouwen. Mannen trekken na het huwelijk in bij de vrouw. Het brengt Johan en ik op allerlei spannende ideeën, maar de werkelijkheid valt bitter tegen. De inwoners van Padang hebben totaal geen oog voor ons en zeker de vrouwen niet. Het voelt alsof we als spoken door de stad lopen, onzichtbaar voor de bevolking. Na twee dagen hebben we er genoeg van, het regent ook nog voortdurend, dus we vertrekken naar Bukittinggi, zo'n 100 kilometer ten Noordoosten van Padang, in de Padangse bovenlanden.

Bukittingi betekent letterlijk "hoge heuvel" en inderdaad het ligt 900 hoog in de heuvels. Vroeger heette het hier Fort de Kock, naar een Nederlandse bevelhebber. Je kunt nog steeds de resten van het oude fort terugvinden, een paar kanonnen, een gracht, een aarden wal, veel meer is er niet van over. Het klimaat is een stuk aangenamer dan aan de kust, maar ook hier hebben we de hele dag bewolking. Voor toeristen is hier niet veel te doen. We zien de grotten, waar de Japanners zich in de tweede wereldoorlog schuil hielden, een legermuseum, een oude Fokker, nog een museum,zilveren rijksdaalders, een soort "Grand Canyon" - daarover straks meer - en een kleine vreselijke smerige dierentuin. Meer dan in Padang zie je hier in Bukittingi nog wel Nederlandse invloeden, huizen met pannen daken, opschriften, zoals "handelsmaatschappij Holland", "Huize Welgelegen". Aan het laatste opschrift is geen woord gelogen, want vanaf het huis heb je een prachtig uitzicht over de omgeving.

Als we een paar jongens vragen of hier nog iets te doen is, roepen ze vol trots dat ze hier een "Grand Canyon" hebben. Ze willen ons daar wel naar toebrengen. We lopen een eindje over een asfaltweg - ik kan er niets aan doen, maar elke keer als ik over een relatief nieuwe asfaltweg loop maak ik een schatting van de dikte van het wegdek, 5 centimeter aanbesteed, 2 centimeter geleverd, iedereen gelukkig, over twee jaar weer werk aan de winkel. Maar goed ik dwaal af. Op een zeker punt wijzen de jongens trots naar beneden, daar is 't ie, de "Grand Canyon". Eerlijk gezegd heb ik geen idee waar ik op moet letten, die Grand Canyon is toch een rivier die de rotsen heeft uitgesleten? Ik zie wel een mooi grillig gevormd dal. Dat zullen ze toch niet bedoelen? De jongens beginnen sip te kijken,dus roepen Johan en ik in koor: "Ja het is prachtig, wonderbaarlijk, mooier dan de echte Grand Canyon". Maar echt enthousiast word ik pas als ik hoor dat de Nederlanders dit het Karbouwengat noemden. Dat lijkt me meer in de juiste proporties.

Na twee dagen reizen we weer verder naar het noorden, naar Sibolga, een kleine havenstad aan de westkust van Sumatra. We doen 12 uur over 400 kilometer, maar de rit door de bergen is adembenemend en weegt ruimschoots op tegen het ongemak. Om 12. 00 uur 's nachts komen we in Sibolga aan. We rollen de bus uit het bushotel in. De volgende morgen lopen we wat rond en maken een praatje met wat havenmensen. Overal in Indonesië zie je betjaks, zo'n driewielige fietstaxi. We raken in gesprek met een betjakrijder van onze leeftijd. Nee, van betalen is geen sprake, hij wil ons graag rondrijden. We vinden dat wel lastig, want zo'n jongen huurt de betjak voor een dag en zo gaat hij geen centen verdienen. Geen probleem, hij is zelf eigenaar. De rest van de dag fietst hij ons Sibolga door. We bezoeken zijn familie, we eten gedrieën, we ontmoeten een mooi meisje, zijn vriendin? Mag je voor het huwelijk kussen? Nee, daar kan geen sprake van zijn. We mogen zelf een stuk fietsen en dat valt tegen. Je moet wel ongelooflijk taai zijn om dit vol te houden. We praten over de toekomst. Voor onze vriend geen studie, dat kost 1 miljoen roepia per jaar. 's Avonds gaan we met zijn drieën naar de film, 40 Carats, een beetje in de lijn van the Graduate, maar dan anders. We sluiten de dag af in een echte bar met dansen en bier. Om één uur 's nachts worden we bij het hotel afgezet en zo is een zondag in Sibolga leuker dan een hele week op Bali.

Als geharde Indonesië-reizigers pakken we niet meer elke bus, maar wachten tot er een goede langskomt. We hebben een mooie plaats op de 2e rij. In het begin stopt de bus vaak om nieuwe passagiers mee te nemen. Dat is ook een moment voor verkopers om hun waren te slijten. Ik zie één van de jongens even later naast de bus sigaretten uitdelen. Als we weer wegrijden steekt hij zijn hand op. Dan zie ik het ook, het pakje op mijn koffer is weg. Dat waren dus mijn sigaretten waar hij goede sier mee loopt te maken.
Overal langs de weg waar mensen wonen zien we ook kippen. Die kippen scheppen er blijkbaar lol in vlak voor de bus nog even de weg over te steken. En ik weet zeker dat er een hogere macht over kippen waakt, want altijd weten ze tussen de wielen door te stuiven en veilig de andere kant bereiken.

Zo'n hogere macht waakt in elk geval niet over bussen. De tocht voert langs diepe ravijnen en op verschillende plekken zien we wrakken liggen. Eén van de bussen is daar minder dan een kwartier geleden terecht gekomen. Veel mensen langs de kant van de weg. Ze lopen heen en weer en wijzen naar beneden. Ik ben opgelucht als we verder rijden. De hele tocht is adembenemend mooi. Het laatste uur rijden we langs de oevers van het Tobameer. In Prapat zien we waterfietsen en een speedboot. We vinden al snel een losmen en gaan vervolgens naar hotel Prapat, op zoek naar de heer Florentinus, één van de mensen voor wie we een aanbevelingsbrief bij ons hebben van Piet Tentua.

Een reiziger zei laatst tegen ons dat het hem opviel hoe trots Nederlanders zijn op hun land. Mensen bewonderen ons om onze talenkennis. Schijnbaar achteloos schakelen we van Engels over naar Duits of Frans. Veel reizigers kijken met afgunst naar de soepele omgang in Nederland met drugs. We bestaan bekend als tolerant tegenover vreemdelingen. We hebbeneen linkse regering, het kabinet Den Uil. In veel gesprekken valt de naam Cruijff. Wij waren de beste. Wie zijn studie niet kan financieren komt in aanmerking voor een beurs. We hebben dus alle reden om trots te zijn op Nederland. Maar nu even niet. Ik zit in achter in een kraampje op de markt. De jongen van het kraampje verkoopt allerlei prullaria. We zijn in gesprek geraakt en hij vertelt hoe moeilijk het leven in Indonesië is als je arm bent. Zijn vader is vroeg overleden en hij staat al vanaf zijn tiende in een kraampje spullen te verkopen. Voor hem geen verdere opleiding. Zijn trots is een foto waar hij naast Prins Bernhard staat.Bij de kraam verschijnt een reisgezelschap van Hollanders. Dikke, witte, waterige mensen, die een 17-daagse rondreis maken. Als ze de foto van Bernhard zien, beginnen ze schampere opmerkingen te maken. Ach moet je dit zien, hij staat hier met Prins Bernhard. Kijken, kijken, niet kopen. Moet je deze rommel zien. Ik kan wel door de grond zakken, het bloed stijgt me naar mijn hoofd. Ik weet me gelukkig op tijd te beheersen. Voor je het weet ben je in de tropen mataglap. Ja, trots op Nederland, maar wat kunnen Nederlanders toch ongelooflijke hufters zijn.

Pas bij het tweede bezoek aan Hotel Prapat ontmoeten we Florentinus. Hij neemt met belangstelling kennis van de aanbevelingsbrief en vraagt wat hij voor ons kan doen. Op die vraag hebben we ons niet voorbereid, we hebben dan ook geen idee. Ook Florentinus kan zo een, twee, drie, niets bedenken. Johan oppert dat we misschien een deel van onze bagage hier achter kunnen laten. Dan hebben we onze handen vrij op Samosir, het schiereiland in het Tobameer. En dat doen we. We geven onze bagage in bewaring en gaan op weg naar Samosir.

Reageer op dit reisverslag

Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley

herman en johan

herman en johan maken van oktober 1974 tot mei 1975 een reis overland naar Indonesië

Actief sinds 14 Okt. 2012
Verslag gelezen: 717
Totaal aantal bezoekers 43417

Voorgaande reizen:

Landen bezocht: